Home

  • Bewijslast toedracht\OD ligt bij verzoeker maar hij kan niet aantonen dat verweerster een verkeersfout heeft gemaakt. Rechtbank wijst het verzoek daarom af.
    Rechtbank Midden-Nederland 7 december 2022
    Verzoeker en verweerster waren als motorrijders betrokken bij een ongeluk. Zij reden met andere motorrijders op de meest linker rijstrook. Verweerster reed voorop gevolgd door verzoeker. Op enig moment raakten de motoren van verzoeker en verweerster in elkaar. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag wie een verkeersfout heeft gemaakt en daarom aansprakelijk is.
    Verzoek Rechtbank
    Verzoeker verzoekt de rechtbank:   (1): primair voor recht te verklaren dat Univé en verweerster hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval en gehouden zijn de schade te vergoeden. Hoe het ongeval precies is gebeurd daar zijn partijen het niet over eens. Dan geldt de hoofdregel van artikel 150 Rv: degene die bepaalde feiten stelt en die daaraan een recht wil ontlenen, zal het bewijs voor die feiten moeten leveren. Hier is het verzoeker die stelt dat verweerster het ongeval heeft veroorzaakt . Daarom zal hij de toedracht van het ongeval moeten bewijzen. Verzoeker kan niet aantonen dat verweerster een verkeersfout heeft gemaakt. Zijn verklaring wordt niet door verweerster en/of de andere motorrijders ondersteund. Verder bewijsmateriaal is er ook niet. Het primaire verzoek wordt daarom afgewezen.
    (2): subsidiair vraagt hij voor recht te verklaren dat de bewijslast van de stelling van Univé en verweerster – dat de aanrijding is veroorzaakt doordat verzoeker (te) dicht achter verweerster reed toen deze laatste snelheid verloor – bij Univé en verweerster ligt. Duidelijkheid over het bewijsrisico kan bijdragen in een verdere onderhandeling maar het verzoek is niet toewijsbaar. De rechtbank acht gelet op de verschillende verklaringen immers aannemelijk dat de aanrijding is veroorzaakt doordat verzoeker (te) dicht op verweerster reed.
    De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens verzoeker € 17.895,30 inclusief btw. Deze zaak is niet eenvoudig, maar rechtvaardigt niet het bedrag van € 17.895,30  die verzoeker in rekening wil brengen. De rechtbank begroot gezien de aard van het geschil, de processtukken en de zitting de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak op 20 uren x € 200,0 exclusief btw dus op € 4.840,00 inclusief btw. Griffierecht moet nog daarbij opgeteld worden.
     
  • Gezondheidsklachten door val; eigenaar/verhuurder aansprakelijk wegens gebrekkige vlizotrap.
    Rechtbank Oost-Brabant 11 mei 2023
    Verzoeker is tijdens reparatiewerkzaamheden ten val gekomen in een woning waarvan Woonbedrijf eigenaar en verhuurder is. Verzoeker loopt als gevolg hiervan gezondheidsklachten op en stelt Woonbedrijf hiervoor aansprakelijk op grond van art. 6:174 BW. De rechtbank komt tot het oordeel dat de vlizotrap niet voldeed aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden.
    Verzoek Rechtbank
    Verzoeker verzoekt de rechtbank: (1) te verklaren voor recht dat Woonbedrijf (volledig) aansprakelijk is voor de door verzoeker geleden en nog te lijden schade; Uit een technisch rapport waarin wordt ingegaan op de toedracht van het ongeval, worden twee mogelijke scenario’s genoemd. De verwerende partij stelt dat het niet mogelijk is te reconstrueren wat precies is voorgevallen en wat de exacte oorzaak is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank bevestigt het rapport in ieder geval dat de vlizotrap niet voldeed aan de eisen die redelijkerwijs daaraan gesteld mogen worden. De twee genoemde (mogelijke) scenario’s leiden beide tot de conclusie dat de vlizotrap gebrekkig was. Voor de aansprakelijkheid op grond van art. 6:174 BW is niet vereist uit te zoeken welk scenario het meest aannemelijk is.
    (2) te verklaren voor recht dat Liberty (volledig) vergoedingsplichtig is ter zake de door verzoeker geleden en nog te lijden schade; Vast staat dat Woonbedrijf een aansprakelijkheidsverzekering heeft ondergebracht bij Liberty en dat de het ongeval daar is gemeld. De verklaring voor recht ten aanzien van Liberty is daarom toewijsbaar.
    (3) de kosten van het deelgeschil te begroten op een bedrag van € 6.098,40 (vermeerderd met de griffiekosten van € 1.301,–) en Woonbedrijf en Liberty hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding. De opgevoerde kosten doorstaan de dubbele redelijkheidstoets. Het overleggen van een specificatie is voor het begroten van de kosten niet vereist. Woonbedrijf stelt terecht dat de griffiekosten voor deze zaak € 314,– bedragen in plaats van € 1.301,–.
    Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW is niet vereist dat de exacte toedracht vaststaat. Het is voldoende om vast te stellen dat de ‘zaak’ niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, dat dit een gevaar oplevert voor personen en dat dit gevaar zich verwezenlijkt.
  • Gevorderde kosten buiten rechte zijn zeer onredelijk, afwijzing van het verzoek
    Rechtbank Den Haag, 18 april 2023
    In de kwestie tussen verzoeker en NN is er nog discussie over enkele schadeposten: HH en BGK. De rechtbank komt tot een gedeeltelijke toewijzing m.b.t. de HH. De rechtbank wijst het verzoek om de openstaande BGK te vergoeden volledig af. Ook betreffende de kosten deelgeschil volgt een forse matiging.
    Verzoek Rechtbank
    Verzoeker verzoekt de rechtbank: (1) de kosten voor HH vast te stellen op € 2.293,50; Verzoeker heeft a.g.v. het ongeval knieletsel opgelopen. Hij woonde in een appartement, één-hoog, zonder lift. Na het ongeval is hij bij zijn schoonouders ingetrokken. Zijn schoonmoeder doet nu (zijn) extra taken. De kantonrechter acht het gerechtvaardigd om  hulp in te schakelen, zodat deze werkzaamheden (van schoonmoeder) voor vergoeding in aanmerking komen. Wat schoonmoeder extra doet, is echter onduidelijk gebleven. Verzoekster doet een schatting, maar de kantonrechter gaat daar niet in mee. De kantonrechter zoekt – voor de eerste periode – aansluiting bij de Richtlijn. Van aanhoudende beperkingen is geen bewijs geleverd. Totale schade komt uit op € 1.316,–, waarvan NN al € 710,– had vergoed.
    (2) de openstaande BGK volledig te vergoeden; De kantonrechter wijst het verzoek volledig af:
    • Snelle erkenning van de aansprakelijkheid
    • Geen omvangrijke of complexe zaak. Al vrij snel waren partijen het eens over een groot aantal posten
    • Het gros van de nadien door gemachtigde verzonden correspondentie ziet op vergoeding van de BGK
    • Gemachtigde lijkt zich voornamelijk bezig te houden met incasseren van zijn kosten, in plaats van de schaderegeling.
    • Verhouding schade vs. kosten is volledig zoek.
    • Tijdsbesteding is bovenmatig hoog
    • Gehanteerde uurtarief is niet redelijk. In de eerste periode was gemachtigde nog geen advocaat, inmiddels hij advocaat stagiaire. Een tarief van € 180,– is het maximale tarief voor een beginnend advocaat-stagiaire.
    (3) de kosten van deelgeschil te begroten en NN in de kosten te veroordelen Verzoek = € 8.153,49. Begroting = 10 uur x € 180,–. Het gaat om een relatief eenvoudig geschil. Het ingediende verzoekschrift geeft een (veel te) uitgebreide weergave van de feiten. De zeer uitgebreide pleitaantekeningen waren grotendeels al vermeld in het verzoekschrift. Herhaling van zetten en dus niet redelijk. Uurtarief van € 180,–, geen enkele reden om kantoorkosten toe te kennen.
    Tegenverzoek van verweerster ex art. 843a Rv: Verzoeker moet inzage geven in diverse (medische) feiten en omstandigheden: De zaak ligt al geruime tijd stil, stukken zoals door NN genoemd zijn noodzakelijk ter verdere behandeling van de zaak. Verzoekster stelt dat NN geen belang heeft, maar daarin wordt verzoekster niet gevolgd. Toewijzing verzoek.
    Bijzondere kwestie, waarbij de kantonrechter op een vrij duidelijke en expliciete wijze ‘gehakt’ maakt van de gevorderde kosten en naar voren gebrachte kosten deelgeschil en de verzekeraar van het deelgeschil gebruik maakt om voortgang te bereiken…
  • Verzoekers (werkgever en werknemer) niet-ontvankelijk in verzoek tegen verzekeraar na bedrijfsongeval.
    Rechtbank Overijssel 28 maart 2023
    Werknemer is op 18 maart 2013 een arbeidsongeval overkomen. Werkgever heeft een AVB-polis afgesloten bij verzekeraar.  De vordering van werknemer op werkgever is verjaard. Werkgever en werknemer proberen toch de schade af te wentelen op een verzekeraar. Dat lukt niet.
    Verzoek Rechtbank
    Verzoekers 1 en 2 verzoeken de kantonrechter: (1) voor recht te verklaren dat artikel 7:942 BW van toepassing is op de verhouding tussen verzoeker 2 en verweerster en dat verzoeker 2 zijn schadeclaim tijdig bij verweerster heeft ingediend, zodat er geen sprake is van verjaring; (2) te bepalen dat de kosten van de procedure gedragen zullen worden door verweerster.      
     
    Werkgever kan niet worden aangemerkt als de in artikel 1019w Rv bedoelde persoon, omdat zij geen schade lijdt als gevolg van dood of letsel dus niet-ontvankelijk; Werknemer kan wel deelgeschil starten, maar hij heeft geen op hem zelf betrekking hebbend verzoek geformuleerd. Artikel 7:942 BW ziet immers op de relatie tussen verzoeker 2 als verzekerde en verweerster als verzekeraar. Ook het verzoek van werknemer dient dus niet-ontvankelijk verklaard te worden. Ook werknemer wel ontvankelijk zou zijn geweest, was het verzoek niet toegewezen.  Het probleem is niet of werkgever tijdig meldde bij verzekeraar. De kosten worden niet begroot, omdat de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld.
    Voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek Verweerster verzoekt de kantonrechter om, indien de kantonrechter van mening is dat de vordering van verzoeker 1 niet is verjaard, voor recht te verklaren dat de vordering van verzoeker 1 op verzoeker 2 is verjaard, zodat verweerster niet gehouden is om de claim van verzoeker 1 in behandeling te nemen.  
    Verzekeraar kan worden ontvangen in haar tegenverzoek. Op de dag van het ongeval was het voor verzoeker 1 direct duidelijk dat hij letsel had aan zijn voet. Hij is immers dezelfde dag geopereerd. Het was ook direct duidelijk dat de werkgever de (eventueel) aansprakelijke partij was. Dit betekent dat de verjaring van de vordering van verzoeker 1 op verzoeker 2 op 19 maart 2013 is gaan lopen en op 19 maart 2018 was verstreken. De vordering is dus verjaard.
    Doordat de vordering van verzoeker 1 op verzoeker 2 is verjaard, kan verzoeker 2 deze vordering niet meer met succes bij verweerster indienen. Op grond van de polisvoorwaarden is verzoeker 2 gehouden om alles na te laten wat de belangen van verweerster kan schaden. Dat verzoeker 2 zich jegens verzoeker 1 niet heeft beroepen op verjaring kan gezien worden als schading van de belangen van verweerster, waardoor verzoeker 2 het recht op uitkering verliest. De kantonrechter verklaart voor recht dat verweerster niet is gehouden om de claim van verzoeker 1 in behandeling te nemen.
    Door het tegenverzoek staan de verhouding meteen goed vast: de zaak van werknemer is verjaard.
  • Rechtbank verwerpt pari delicto verweer. Passagier heeft wel 50% eigen schuld bij verkeersongeval met gebruik van lachgas.
    Rechtbank Noord-Holland 18 januari 2023
    Verzoeker is als passagier van een personenauto betrokken geweest bij een verkeersongeval. Partijen hebben een discussie over de aansprakelijkheid. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder aansprakelijk is voor de door het verkeersongeval toegebrachte schade aan verzoeker, maar dat er wel sprake is van 50% eigen schuld. Verzoeker wist immers op het moment dat hij de auto instapte dat bestuurder onder invloed was van lachgas. Daarnaast heeft verzoeker lachgasballonen aan bestuurder gegeven tijdens het rijden.
    Verzoek Rechtbank
    Verzoeker verzoekt de rechtbank te bepalen dat verweerder aansprakelijk is voor de schade en ook verplicht is deze schade volledig te vergoeden Verzoeker stelt dat de bestuurder onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Verweerder betwist dat de bestuurder aansprakelijk is. Verzoeker kan niet worden beschermd door de norm waarvan hij stelt dat bestuurder die heeft geschonden omdat hij door zijn eigen onbetamelijke gedrag de situatie zelf heeft veroorzaakt. Kortom, hij zou de primaire aanstichter van het ongeluk zijn. De rechtbank is het oneens met deze stelling. Het ongeval is immers primair veroorzaakt door het roekeloze rijgedrag van bestuurder. Uit de stukken blijkt niet dat verzoeker zich op enig moment zou hebben bemoeid met het rijgedrag van bestuurder. Verzoeker heeft volgens de rechtbank wel bijgedragen aan het roekeloze rijgedrag omdat zij beiden bij de McDonalds lachgasballonnen hadden gebruikt. Daarnaast heeft hij de bestuurder tijdens het rijden ballonnen met lachgas gegeven. Verzoeker heeft daarom 50% eigen schuld aan het ontstaan van de schade.
    Verzoeker verzoekt verweerder te veroordelen in de kosten van het deelgeschil van €9.705,50 inclusief BTW, kantoorkosten en het griffierecht. De rechtbank matigt de hoogte van de gevorderde kosten naar €2.447,88 inclusief BTW, kantoorkosten en griffierecht en veroordeelt verweerder tot betaling van dit bedrag.
    Hoe zeer passagier ook getroffen is, de passagier was actief betrokken bij de veroorzaking van het ongeval. Dat maakt het toch wat bijzonder dat een schadevergoeding wordt toegekend.